Kuifje in het echt

WB01343_.gif (599 bytes)

Nationaal Museum van het Stripverhaal in Angouleme Frankrijk
CNBDI : Centre National de la Bande Dessinée et de l'Image d'Angoulême

Kuifje in het echt

 door Hans Steketee

In de Franse stad Angouleme is vorige week het Nationaal Museum van het Stripverhaal geopend door president Mitterrand. De originele tekeningen van Max en Moritz, Krazy Kat en Asterix liggen er, en zelfs het museum heeft iets weg van een strip. De plaatselijke VVV zegt alles in ballonnen.

Wat is het verschil tussen intellectuele strips en pulp? Is de populariteit van het stripverhaal niet over haar hoogtepunt heen?''De Franse stripcultuur is elitair en populair tegelijk.''

In een van hun vroege avonturen sluiten de stripfiguren Asterix en Obelix een weddenschap met de Romeinen die hen willen onderwerpen. Door een 'Ronde van Gallia' te maken zullen zij aantonen dat zij in hun eigen land kunnen gaan en staan waar zij willen. Als bewijs nemen zij uit elke etappeplaats de specialiteit mee, zodat op het banket dat elk verhaal pleegt af te sluiten onder meer dungesneden schouderham uit Lutetia wordt gegeten, sla uit Nicae en vissoep uit Massilia.

Het lijkt een gemiste kans dat Asterix en Obelix het stadje Angouleme - ten noordoosten van Bordeaux - niet aandoen. Scenarioschrijver Rene Goscinny had ze daar immers als specialiteit een stripboek kunnen meegegeven, want meer nog dan het mierzoete chocolaatje de duchesse hoort tegenwoordig het stripverhaal bij Angouleme.

Ook wie zelden een strip leest kan daar moeilijk om heen. De juwelier heeft zijn parelkettingen gerangschikt over een omslag van het Kuifje-album De juwelen van Bianca Castiafiore, de VVV zegt alles in ballonnen, nachtclub Sphinx houdt een Nuit des Bandes Dessinees (correcte kleding vereist), en het Wederzijds Krediet spoort zijn spaarders in een gratis stripboek aan om toch vooral ook bloeddonor te worden. Dit is echter niet meer dan een oppervlakkig bijprodukt van de andere relaties die de stad met het stripverhaal onderhoudt.

Allereerst is er natuurlijk de Salon, een beurs die sinds 1972 jaarlijks ruim honderdduizend bezoekers trekt, onder wie alle gevestigde auteurs en tekenaars uit binnen- en buitenland met hun uitgevers. Wat de Frankfurter Buchmesse is voor het traditionele boek, is Angouleme voor 'de negende kunst'.

Bovendien kan men aan de plaatselijke kunstacademie een van staatswege erkende opleiding tot striptekenaar volgen. “Talent kunnen wij hier niemand bijbrengen, “ vertelde directeur Jean Chakir bij de opening, drie jaar geleden, en ook krijgt niemand uitzicht op een plaats in het fonds van grote strip-uitgevers als Dargaud en Casterman. Wat men er wel kan leren is “het vermijden van fouten in een scenario” en “het inzicht in de voorwaarden waaraan een stripverhaal moet voldoen om goed gedrukt te kunnen worden.” Ruim veertig leerlingen telt de opleiding nu. Chakir: “Niemand wil hier een Herge worden, of een Uderzo. Ze willen zichzelf zijn, en wij proberen hun persoonlijkheid kracht te geven.”

Tenslotte is sinds vorig jaar in Angouleme, in de zandstenen gebouwen van een voormalige brouwerij, het Centre National de la Bande Dessinee et de l'Image (CNBDI) gevestigd. Dat 'nationale centrum van de strip en het beeld' omvat expositieruimtes, een school voor computergrafici, een kostbare verzameling originele striptekeningen, een bibliotheek waarin elk stripboek dat in Frankrijk wordt uitgegeven met minimaal een exemplaar is vertegenwoordigd, en - sinds een week - een Nationaal Museum van de Strip, dat een overzicht wil bieden van “het stripverhaal als onderdeel van het Franse cultuurgoed.”

Dat Angouleme zich zo met de strip kan vereenzelvigen, is vooral een rechtstreeks gevolg van de Franse decentralisatie-politiek, die sinds 1981 officieel van kracht is. Steden in de Franse regio zouden zo in staat gesteld moeten worden tegenwicht te bieden aan Parijs. De Franse staat droeg daarom ruim de helft van de totale kosten voor bouw en inrichting van het CNBDI bij (omstreeks honderd miljoen francs), en een tiende werd betaald door het Europese fonds voor regionale ontwikkeling.

Vanwege de 'architectonische meerwaarde' - het hergebruik van een industrieel monument als het negentiende-eeuwse brouwerijcomplex - werd het CNBDI toegevoegd aan Mitterrands Parijse 'Grands Travaux':het vernieuwde Louvre, de Grande Arche in de Parijse wijk La Defense, het Institut du Monde Arabe, en de Opera Bastille. Natuurlijk opende Mitterrand het stripmuseum zelf, want de president wil graag duidelijk maken dat hij de jeugd begrijpt.

Er zijn twee Angoulemes. In de benedenstad staan de supermarkten, met hun wanden van golfplaat in pastelkleuren, de flatblokken, en daar rijdt ook de TGV. Dat is het min of meer failliete Angouleme, waar de burgemeester geen debetrente meer vergoedt aan zijn schuldeisers en vorige week de woede van de grote Franse banken over zich afriep. .

Er is ook het Angouleme van het plateau, zeventig meter hoger. Daar staan huizen van zandsteen rond platanenpleintjes, en de stoffig-rode daken zijn er niet scherp gepunt, want hier begint het zuiden. Aan de westgevel van de kathedraal is het Roelandslied in steen gehakt - een middeleeuwse strip, schiet de reisgids in voor open doel. Daar moeten de postmoderne restaurantjes en Avenue-winkeltjes van het gerestaureerde vieux quartier het gemeentelijk begrotingstekort van 400 miljoen gulden helpen terugverdienen.

Tussen de twee Angoulemes, aan de voet van de vestingmuren, stroomt de Charente, onder de voormalige papierfabriek door, waar nu de kunstacademie huist, en langs de hallen waar ooit het fameuze Champigneulles-bier werd gebotteld. Twintigduizend bezoekers trok het complex het afgelopen jaar. De gemeente bidt om meer.

Voor het stripcentrum werd de geruineerde brouwerij steen voor steen genummerd en gedemonteerd. Bij zijn reconstructie heeft architect Roland Castro flink wat blokken zandsteen ongebruikt gelaten, want zeker de helft van het CNBDI bestaat nu uit aluminium sponningen en spiegelglas. In het hart van het gebouw heeft een reusachtige appelboor een halve cilinder uitgesneden; het is een holle spiegel, waarin pilaren en friezen, de lucht en de wolken, een brandtrap, de stenen van het voorplein en een geparkeerde touringcar zich eindeloos herhalen.

Achter het glas houdt Denis Raison kantoor, de directeur van het CNBDI. Hij is verliefd op zijn gebouw, want, zegt hij, “in de architectuur keren de ritmes en de verschietende perspectieven van het stripverhaal terug”. Maar minstens zo belangrijk als het zichtbare deel van het gebouw zijn volgens hem de ruimtes in de krijtrots erachter. Daar zijn de duizenden originele striptekeningen opgeborgen, die de kern van zijn museumcollectie vormen. Daar liggen de bladen van Franse en Duitse tekenaars uit het eind van de vorige eeuw, onbetaalbare 'moedervellen' van Wilhelm Busch' Max und Moritz, van Saint-Ogans Zig et Puce (de Franse Bulletje en Bonestaak), van de pioniers van de Amerikaanse comic, zoals Herriman (Krazy Kat) en van het naoorlogse stripverhaal in Europa, zoals Herge (Kuifje) en het duo Uderzo en Goscinny (Asterix).

Stofvrij, in duisternis en constante vochtigheid worden daar ook de 'moderne klassieken' bewaard, onder wie de Nederlanders Hans G. Kresse en Joost Swarte, naast - uiteraard - een overmacht aan hedendaagse Franse bestseller-auteurs als Moebius, Enki Bilal, Max Cabanes, Jacques de Loustal, Marcel Gotlib en Jacques Tardi. Van die collectie is maar een fractie te zien. Steeds liggen slechts twee of drie bladen van de belangrijkste auteurs onder het glas van de vitrines, beschenen door lampjes met een minuscule lichtwaarde van 50 lux, om inkt en papier te sparen. Na drie maanden verdwijnen ze weer voor jaren in de depots.

“Er werd en wordt ontzettend veel slechts getekend, “ zegt Denis Raison (42), “maar er liggen een paar juwelen tussen de middelmaat.” Die strips zouden inmiddels de collectieve herinneringen stofferen van generaties kinderen; Kuifje, Becassine en Asterix hebben volgens Raison het wereldbeeld gevormd van de Franse jeugd die nu volwassen is. Nu doen Tardi en Bilal hetzelfde, en voor een publiek dat niet alleen uit jongeren bestaat. Raison: “Als je de Parijse metro of het Gare de l'Est een keer gezien hebt door de ogen van Tardi, zie je ze nooit meer anders. En de verhalen van de Franse Roemeen Enki Bilal geven waarschijnlijk een directer en onthutsender beeld van stalinistisch Oost-Europa dan de krant of televisie. Zulke tekenaars onthullen; de werkelijkheid gaat lijken op Tardi of Bilal, in plaats van omgekeerd.”

Anders dan in Nederland hebben alle Franse boekwinkels een afdeling met 'volwassen stripverhalen': bandes dessinees (of BD) adultes. Met 'adulte' wordt het onderscheid gemaakt tussen strips van een zeker 'intellectueel gehalte' en de massa's stationspulp, die van alle landen en tijden is. Dit volwassen genre stripverhalen maakt een relatief groot deel uit van de totale Franse boekenomzet (omstreeks drie procent); in Nederland is dat nog geen half procent.

Het succes van het Franse stripboek hangt volgens Raison samen met een veranderende status van de tekening: “Steeds meer Franse tekenaars, die vroeger normaal gesproken in de traditionele kunst terechtgekomen zouden zijn, ontdekken nu het gedrukte verhaal.” Dat levert volgens Denis Raison een paradox op: “de Franse stripcultuur is elitair en populair tegelijk.” De intellectuele elite kent aan sommige tekenaars een kunstzinnige meerwaarde toe - “voor mij kan een goede strip dezelfde grafische kwaliteit hebben als een Magritte of Delvaux, “ zegt Raison - terwijl stripboeken anderzijds massaal geconsumeerd worden door lezers die niet veel verder kijken dan de oppervlakte van het verhaal.

Afgezien van sporadische experimenten waagt geen Nederlandse boekhandel zich aan een afdeling strips. De 'volwassen strip' is daardoor veroordeeld tot de 'stripspeciaalzaak', waarvoor - niet helemaal onbegrijpelijk - nogal wat drempelvrees bestaat. Dit heeft tot gevolg dat het Nederlandse publiek nauwelijks weet van het bestaan van andere dan pulpstrips. De oplagen van Nederlandse vertalingen van Franse bestsellers blijven relatief dan ook zwaar achter.

Nog sterker is dat het geval in Amerika, waar het grote publiek de strip alleen kent als de dagelijkse comic uit de krant. Het genre dat in Frankrijk groot geworden is, lijdt daar een zeer marginaal leven. Raison: “Drie jaar geleden was ik in New York op bezoek bij Art Spiegelman, de tekenaar van Maus, dat in Europa druk na druk heeft beleefd. Opgetogen hield hij de Herald Tribune op, omdat die zijn boek besprak. Lovend, maar Spiegelman was vooral blij omdat er voor het eerste keer een serieuze stripkritiek in een serieuze krant stond.”.

De opening van het CNBDI viel samen met de achttiende Salon d'Angouleme, die opnieuw een recordaantal bezoekers heeft getrokken. Toch valt af en toe te horen dat de populariteit van het stripverhaal in Frankrijk over het hoogtepunt heen is. Nog steeds brengen grote uitgevers van stripboeken als Dargaud, Casterman en Glenat elk gemiddeld een nieuw album per dag uit, maar de totale omzet van stripalbums is in het afgelopen jaar licht gedaald, evenals het aandeel van de strips in de totale boekenmarkt. Bovendien lag de gemiddelde oplage van stripalbums in Frankrijk tot voor kort altijd enkele duizenden exemplaren hoger dan die van een hedendaagse roman (15.000 exemplaren), maar dit jaar ligt die daar bijna duizend onder.

Bovendien verdwijnt een aantal toonaangevende Franse striptijdschriften. Pilote (eind jaren vijftig opgericht door Goscinny en Uderzo en twintig jaar lang het blad voor jongeren) moest enkele jaren gelden fuseren met het blad Charlie Hebdo (eveneens een uitgave van Dargaud), maar sinds vorig jaar is de uitgave gestaakt. Een blad als l'Echo des Savanes is nauwelijks nog een stripblad te noemen en Fluide Glacial balanceert al jaren op de rand van de afgrond. Onder de gevestigde bladen doen alleen A Suivre (eigendom van Casterman) en Vecu (van Glenat) het relatief goed.

CNBDI-directeur Raison relativeert deze cijfers. “Het ontneemt uitgevers weliswaar de mogelijkheid om te experimenteren met jonge auteurs en tekenaars, maar werkelijk desastreus voor hun omzet blijkt het gemis van die bladen niet te zijn. Het wegvallen van die bladen is een natuurlijke ontwikkeling. Toen ik jong was kocht ik ze om elke week of maand verzekerd te zijn van verhalen - om de spanning van het verhaal en niet om de vorm van het stripverhaal. Daarvoor is de televisie nu grotendeels in de plaats gekomen. Wie echt een strip wil lezen koopt nu een stripboek.”

Bovendien meent Raison dat door de omzetcijfers van de uitgeverijen een andere, groeiende markt aan het oog wordt onttrokken: die van de stripparafernalia - speldjes van Swarte, de personages van Kuifje, uitgevoerd in latex, sokken van Ted Benoit, speelgoed geinspireerd op de vliegtuigen en raketten van Edgar P. Jacobs - en vooral de tirage d'art. Aan deze genummerde en gesigneerde zeefdrukken ontlenen striptekenaars als Lorenzo Mattotti, Joost Swarte en het duo Schuiten en Peeters een zekere cult-status. Bovendien betekent het een flinke aanvulling op hun inkomsten uit royaltys.

Ook van de 'kunstdrukken' en de stripparafernalia geeft het CNBDI een steeds wisselend overzicht. Dezelfde schoolklas die 's ochtends nog de akoestiek van de kathedraal aan het meten was, staat nu ademloos voor een vitrine met het hoofd van Kuifje. Zijn huid en kuif lijken van zeep. “Zo ziet hij er dus in het echt uit!” zegt er eentje. .

Vijftig lux is niet veel licht. Hoewel architect Roland Castro ons voorhoudt dat zijn gebouw “een avontuur” is, “waarin je nooit zeker weet of je binnen staat of buiten”, is dit onmiskenbaar binnen. Het duurt even voor je ogen zijn ingesteld op het halfduister dat inkt en papier moet beschermen tegen de tijd, een privilege dat vroeger slechts voorbehouden leek aan schetsboekbladen van iemand als Da Vinci.

Voor degenen die nu tot de 'moderne klassieken van het stripverhaal' gerekend worden, moet het een bizarre gewaarwording zijn om te zien hoe hun werk met zoveel egards wordt omgeven. Zij tekenden niet voor de eeuwigheid, maar voor de drukker. Op hun tekeningen morsten zij koffie en as en drank, ze gumden erop, en kwasten er correctielak overheen, en in de marge noteerden zij een telefoonnummer. Om niet een heel vel opnieuw te hoeven maken tekenden ze een fragment op een los papiertje even opnieuw en plakten het later in; het drukprocede zou al die lagen en bewerkingen immers onzichtbaar maken? Als zij geweten hadden dat hun vellen karton twintig jaar later met witte handschoenen in steriele kasten opgeborgen zouden worden, waren zij vast door artiestenkramp bevangen.

Ik loop langs de vitrines en bekijk de tekenaars die ik ken uit de stukgelezen afleveringen van Pilote en Charlie. Soms weet ik nog wat ik deed onder het lezen van die bladen - meestal iets met een Franse strandvakantie. Claire Bretecher, een van de weinige vrouwen in de strip, is er ook. Haar Gefrustreerden maakten in Nederland nog eventjes furore. Op een 'interactief' televisiescherm legt ze uit dat het haar destijds ging om de uitzichtloze strijd tegen het establishment van de volwassenen. Ze trekt aan haar sigaret en slaat de handen om haar knieen.

Het werk van Marcel Gotlib is in de vitrines van het museum riant vertegenwoordigd. Zijn gags, waarin onveranderlijk een verkeersagent en een lieveheersbeestje voorkwamen, tekende ik na in mijn schoolagenda. De tekenaar heeft dit jaar de Grote Prijs van Angouleme gewonnen, zie ik. Eindelijk gerechtigheid.

Ik verlaat het museum. Ook buiten is het inmiddels 50 lux geworden.

© NRC Handelsblad van 8 februari 1991 door Hans Steketee

website: CNBDI